Het is logisch om de medicinale werking van een plant te controleren door te proberen de stof of stoffen te concentreren die voor het resultaat, c.q. haar werking, zorgen.
Want doordat we de eigenschappen van de planten steeds beter hebben leren kennen en door de stoffen eruit te isoleren, zijn we steeds preciezer geworden, kunnen we het resultaat beter reproduceren en is de werking krachtiger.
Maar deze benadering houdt geen rekening met de moleculaire complexiteit van de plant.
Sommige farmacologische en medicinale eigenschappen van een plant zijn namelijk niet het resultaat van één of enkele bestanddelen, maar wel van enkele honderden moleculen die samen zorgen voor de werking en die de oorsprong vormen van de resultaten waarop het traditionele gebruik van de plant berust.
Honderden stoffen die bekend staan als actief
De bestanddelen die noodzakelijk zijn werkzame voor de eigenschappen van medicinale planten zijn onder andere:
- de moleculen die werkelijk actief zijn door haar farmacologische werking. Dit zijn de actieve bestanddelen.
- en de moleculen die geen eigen farmacologische werking hebben, maar die in ons lichaam het effect en de tolerantie van de actieve bestanddelen kunnen moduleren en de opname ervan verbeteren. Dit zijn de ‘nuttige’ bestanddelen.
Deze complexe combinatie van moleculen verleent de plant medicinale eigenschappen die soms verschillen van de eigenschappen die worden verkregen door slechts enkele bestanddelen die zijn verkregen door een selectieve extractie.
Aandacht voor het ‘totum’ van de plant
Alle actieve en nuttige moleculen van de plant vormen samen het totum. Over het algemeen is echter geen enkele molecuul afzonderlijk in staat om dezelfde resultaten te bereiken als de oorspronkelijke plant.
Anders gezegd is in de fytotherapie 1 + 1 = 3... en zelfs meer dan dat! Het geheel, dat wil zeggen de plant of het deel van de plant dat in z’n geheel wordt gebruikt, is beter dan de som van de delen.
Zo kan men ervoor kiezen om slechts een deel van de moleculen van de plant te exploiteren, zoals het geval is met de gedeeltelijke extractie van sommige actieve stoffen, of een extractiemethode te gebruiken die in staat is het totum van de plant te reproduceren.
Met gedeeltelijke extractie kunnen actieve stoffen worden geïsoleerd (wat nuttig kan zijn om ze te scheiden van andere, potentieel giftige bestanddelen van de plant zoals de andrographolides van de andrographis of Indiase gentiaan) en/of om de werkzame stof in het eindproduct te verhogen (zoals bij de curcuminoïden van de kurkuma). Deze praktijk mondt uit in een ‘moleculaire fytotherapie’ die gelijkenissen vertoont met de allopathie gebaseerd op het gebruik van synthetische moleculen.
Het gebruik van het totum beoogt alle actieve en nuttige stoffen van de plant te exploiteren om de volledige medicinale werking te kunnen reproduceren.
Hiervoor is het nodig om de juiste industriële procedés te gebruiken, waarmee alle bestanddelen van de plant worden gewonnen en ze intact worden gereproduceerd.
Bronnen :
- Jacques Fleurantin (2013) Du bon usage des plantes qui soignent. Editions Ouest-France.
- Eric Lorrain (2019) Grand Manuel de phytothérapie. Editions Dunod.
- Jean-Pierre Théallet (2016) Le guide familial des plantes qui soignent. Editions Albin Michel.
- Laetitia Bonifait, Daniel Grenier. Les polyphénols de la canneberge : Effets bénéfiques potentiels contre la carie dentaire et la maladie parodontale. J Can Dent Assoc 2010;76:a130_f
- Website van de internationale vereniging voor endobiogene geneeskunde en integratieve fysiologie SIMEPI:
https://www.simepi.info/spip.php?article57